Mijn Koning, Hij komt spoedig weer

1
Mijn Koning, Hij komt spoedig weer,
De hemel gevuld met Hem;
Het universum wordt verlost
Zijn licht daarin zal zien.
De Heer zal Zijn plan snel voldoen,
Zijn stappen hoor ik nu;
Zijn heerlijk’ Zelf ik naar verlang,
En Hem duidelijk zien.
2
Terwijl ik wacht op Zijn weerkomst,
Zijn lieve Zelf weer zien;
Attent, vol ijver, toeven ik
In Zijn gezegend bijzijn;
Mijn ene hoop: dat Hij weer komt,
En brengt mijn geloof in zicht;
Er is geen and’re vreugde hier
Die mijn hart tevreden stelt.
3
Mijn hart is altijd met mijn Heer,
Mijn ogen hemelwaarts,
Mijn lippen spreken geen ander woord,
Slechts de naam van mijn Heer.
De Heer Zijn wederkomst nabij,
Zijn weerkomst is voor mij;
Zijn belofte staat nu al vast
En Hij zal ‘t gauw volbreng’n.
4
Ik twijfel nooit, Mijn Heiland, de
Heilige woorden van U.
Bemoedigd U mij altijd aan,
Blijf ik getrouw, Mijn Heer.
O Heer, in glorie snel verschijn
De vijand te overwinnen;
Verwezen wat U heeft belooft
En naar Uw troon ons brengt.
5
Uw reddend’ hand mijn schuilplaats is,
Mijn Heiland is mijn God;
Als God de Vader U bewaart
Ons die U vertrouwen.
Eén zijn de schaap en de herder,
Het hoofd en lichaam ook één.
Het kind die in Uw naam vertrouwt,
Uit Uw hand wordt nooit geplukt.
6
Duizenden handen en ogen Heer,
Zijn geen hinder voor mij,
De dornen op mijn pad voorzien,
Mij vooruit naar mijn doel.
Rijs op mijn geest en mijn hart,
De wereld gaat voorbij;
De Heer des Levens neemt mij snel
In Zijn aanwezigheid.
7
Genezend zon, de hoop des mens!
Lieve zonnestraal !
Rechtvaardig’ Heer, heerlijk’ Koning!
Naar U, buig ik en bid;
Dat U op Uw troon plaats neemt
Uw aangezicht te zien;
Aan allen Uw genade gunt
In Uw koninkrijk nu.
8
De waarheid wint en koning wordt,
En vrijheid koningin.
Maar leugen, hoofd van de wereld
Wordt dan snel blootgesteld.
We bidden, Waarheid, komt U snel,
En breng ‘t hemels licht.
Kop van de vijand verbrijzeld,
Uw zonen welkomen U.