Als een vat ben ik gemaakt

B320 C425 CB548 D548 E548 G548 K425 LSM150 P277 R271 S256 T548
1
Als een vat ben ik gemaakt,
Christus legt de schat in mij;
Zijn omhulsel moet ik zijn,
Als de inhoud Hij in mij.
Als een vat ben ik gemaakt,
Christus legt de schat in mij;
Zijn omhulsel moet ik zijn,
Als de inhoud Hij in mij.
2
In Zijn beeld ben ik gemaakt,
Zodat Christus mij doordringt;
Christus vormde mij als vat,
Dat gevuld wordt met Hem Zelf.
In Zijn beeld ben ik gemaakt,
Zodat Christus mij doordringt;
Christus vormde mij als vat,
Dat gevuld wordt met Hem Zelf.
3
Christus woont nu in mijn geest,
Met Zijn kracht versterkt Hij mij.
Hij als Geest is één met mij,
Hij is mijn realiteit.
Christus woont nu in mijn geest,
Met Zijn kracht versterkt Hij mij.
Hij als Geest is één met mij,
Hij is mijn realiteit.
4
Daag'lijks werkt Hij zich in mij,
Meer en meer vermengd zijn wij.
Hij bepaalt nu elke stap,
En verzadigt ieder deel.
Daag'lijks werkt Hij zich in mij,
Meer en meer vermengd zijn wij.
Hij bepaalt nu elke stap,
En verzadigt ieder deel.
5
Ik moet Zijn uitdrukking zijn,
Dat Hij zichtbaar wordt op aard.
Transparant zal ik ook zijn,
Dat Hij door mij wordt getoond.
Ik moet Zijn uitdrukking zijn,
Dat Hij zichtbaar wordt op aard.
Transparant zal ik ook zijn,
Dat Hij door mij wordt getoond.
6
Transformatie is mijn nood,
Dat ik meer gebroken word.
Als de klei word ik gevormd,
Naar de grootste schat, zo rijk.
Transformatie is mijn nood,
Dat ik meer gebroken word.
Als de klei word ik gevormd,
Naar de grootste schat, zo rijk.