Ik adem U verlangend in

1
Ik adem U verlangend in,
Een zachte, zoete bries,
Zo aromatisch als de geur
Als van een hennabloementros*
Verzachtend als een zalf.
2
Mijn ogen zijn op U gericht,
Op U, de schoonste Heer.
Ik zie Uw stralend aangezicht,
Met vreugde is mijn hart gevuld,
Ik zie Uw lieflijkheid.
3
Ik zwicht geheel voor U mijn Heer,
Mijn Redder, Meester, Vriend.
Vrijheid wil ik allang niet meer,
Gewillig en in eeuwigheid,
U dienen tot het eind.
4
U bent in eeuwigheid mijn lied,
De zoetste Naam op aard’.
Een lied zo vol van melodie,
Komt voort uit mijn verblijde hart,
De mirre vult mijn ziel.
5
Ik kan slechts van U spreken Heer,
Mijn mond is vol van lof.
Mijn hart klopt zacht en echt voor U,
Terwijl U mij dicht bij U houdt
En fluistert: “Al is wel”.
*Een oude wereld plant, die geprezen wordt om zijn geurige gele en witte bloemen (Hooglied 1:14).