Een geheimenis, de Vader, Zoon en Geest

1
Een geheimenis, de Vader, Zoon en Geest,
Drie in persoon, in wezen zijn Zij één.
O heerlijk feit, God nu met ons verenigd,
Ons al te zijn, door de Geest in de Zoon.
  God, Drie-in-één, is alles voor ons nu,
Het is wonderlijk, wat een heerlijkheid.
Deze Gift van God raakt echt nooit uitgeput,
Het is excellent, wat een heerlijkheid.
2
Hoe rijk de bron, de Vader als het leven,
Het is Zijn wens, Zijn rijkdom is ons deel.
O heerlijk feit, dit deel is onuitputt’lijk,
Het is voor ons beschikbaar voor altijd.
3
Hoe wonderlijk, de Zoon, beeld van de Vader,
Kwam in het vlees om te wonen in de mens.
Van zonden vrij, door Zijn volbrachte werk en
Hersteld is nu de eenheid met God Zelf.
4
De Zoon is Hij, door de Geest geeft Hij Zijn leven,
Hij woont in ons, Zijn leven is ons genoeg.
Ongelooflijk feit, Zijn Geest met onze geest,
Met Hem vermengd, in eenheid met God Zelf.
5
’t Is werk’lijk waar, dat God is nu de Geest,
Hij is dichtbij, ervaar Hem elke dag.
Verbazend feit, met God één geest te zijn,
Gelijk aan Hem, in leven en natuur.