O, Heer, U bent nu als de Geest

1
O, Heer, U bent nu als de Geest,
Die leeft in onze geest.
De twee, die één geworden zijn,
Maakt ons nu allen één.
2
De Geest met onze geest, o Heer,
Te allen tijd beaamt:
Je bent een kind van Vader God,
Zijn eeuw’ge erfgenaam.
3
Uw rijkdom te genieten, is
Steeds in de geest te zijn.
En als de Geest geeft U Zichzelf,
Zonder t’rughoudendheid.
4
Om U te volgen elke dag,
Wandelen in de geest.
Terwijl U elke dag ons leidt
En verlicht als de Geest.
5
U te aanbidden in de geest,
Is leven in de Geest.
Door deze Geest versterkt U ons,
Altijd in onze geest.
6
In onze geest, met Uw Geest, Heer
Bent U in ons gebed.
Terwijl U als de Geest in ons,
Zucht onophoudelijk.
7
Wij willen dat in onze geest,
U steeds weer wordt beroerd.
Om deel te hebben in de geest,
Aan ons erfdeel zo rijk.
8
Twee geesten met elkaar vermengd,
Eenheid in heerlijkheid,
Uw Geest, die leeft in onze geest
En wij in die van U.